Archipelinformatisering volgens Mark Govers
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
[Volgens Mark Govers gaat het bij informatisering] om zowel het proces als het product van het ontwikkeln, ontwerpen en beheren van IT-systemen en -architecturen. (...) Oog hebben voor variëteit en dynamiek staat hierbij cruciaal; een uitgangspunt dat men in IT-wereld zoveel mogelijk tracht te vermijden. Ashby biedt met zijn 'law of the requisite variety' dat oog. De wet stelt dat de - interne - variëteit in een system tenminste zo groot moet zijn als de - input - variëteit waarmee het geconfronteerd wordt. De Sitter wijst ons erop dat we moeten trachten de complexiteit van een systeem te reduceren door de inputvariëteit aan te pakken en niet zoals gebruikelijk gebeurd door de interne variëteit te vergroten.
De variëteitsaanpak luidt een volgende fase in de evolutie van informatisering in, namelijk archipelinformatisering. In de jaren 80 en 90 is een grote omslag gemaakt van eiland- naar geïntegreerde informatisering. ERP-systemen zijn hiervan het lichtend voorbeeld. Uit de praktijk blijkt dat het invoeren en beheren van deze systemen bepaald niet vlekkeloos verloopt. Naast deze ervaringen blijkt uit onderzoek ook dat het gevaren van bureaucratisering door IT op de loer liggen. Informatiekundig treden "tsunami" en/of "neurotische" effecten op: gebruikers worden overspoeld met mogelijkheden waarin men hun informatiebehoeften niet terug kan vinden, of specifieke informatiebehoeften maken geen onderdeel uit van de informatisering. Beide effecten treden op als een gekozen wordt voor een geïntegreerde informatisering die niet past met de realiteit van de informatiebehoeften waarvoor organisatie(onderdelen) en gebruikers zich gesteld zien. Onderstaande figuur vat dit samen.
Bron: http://www.ulbodesitterkennisinstituut.nl/Onderzoeksprojecten/kennisinstituut-projecten/themagroep-informatisering/
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:02
Applicatielandschap volgens GEMMA
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
Het GEMMA-applicatielandschap is gemodelleerd met Archimate (standaard modelleertaal voor Enterprise Architectuur). Archimate is een open en onafhankelijke modelleerstandaard en wordt beheer door ‘The Open Group’.
In de GEMMA worden per bedrijfsfunctie (‘indeling gemeentelijke beleidsvelden’) applicatiecomponenten onderkend. Deze applicatiecomponenten worden in het GEMMA-applicatielandschap referentiecomponenten genoemd. Het landschap is onderverdeeld in een samenhangend geheel van referentiecomponenten. Zie www.gemmasoftwarecatalogus.nl voor de omschrijvingen van de referentiecomponenten. Een op de mark verkrijgbaar softwareproduct kan functionaliteit bieden van één of meer referentiecomponenten.
In de legenda worden applicatieservices wel genoemd, maar deze worden in het overzicht niet gemodelleerd. Een applicatieservices wordt gedefinieerd als een service die (een deel van) de functionaliteit van een applicatiecomponent beschikbaar stelt. Bij voorkeur gebeurt dit via een gestandaardiseerde interface.
Bron: GEMMA applicatielandschap
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:02
Bedrijfsfuncties volgens HORA
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
HORA (Hoger Onderwijs Referentie Architectuur) is een verzameling van instrumenten voor het inrichten van de organisatie en informatiehuishouding van Nederlandse instellingen voor Hoger Onderwijs. De HORA is een referentie-architectuur; een generieke architectuur die van toepassing is op meerdere organisaties. (...) Ze beschrijft een HO-instelling op een niveau waarop het onafhankelijk is van instellingsspecifieke keuzes. Ze kan door HO-instellingen gebruikt worden als spiegel voor de eigen organisatie-inrichting en informatiehuishouding. De focus van de HORA ligt op informatievoorziening; het geheel van mensen, middelen en maatregelen gericht op de informatiebehoefte van die organisatie. De HORA geeft richting maar de instellingen kunnen zelf bepalen hoe ze deze richting vertalen in een eigen inrichting.
Binnen de HORA vormen het bedrijfsfunctiemodel, het informatiemodel ('bedrijfsobjectenmodelen') en het applicatiemodel een soort drie-eenheid die bij elkaar de meest belangrijke informatievoorzieningsaspecten beschrijven. Hieronder worden deze modellen nader beschreven:
(1) Bedrijfsfunctiemodel
Een bedrijfsfunctiemodel is een model van de bedrijfsfuncties van een organisatie. Het beschrijft wat een organisatie doet onafhankelijk van hoe het wordt uitgevoerd. Het kijkt naar een organisatie als een verzameling van activiteiten die worden uitgevoerd en clustert deze tot logische eenheden die soortgelijke kennis en competenties vragen. Het model vormt een neutraal referentiekader waarin nog geen organisatie-specifieke keuzen staan. Aangezien organisaties in tijd meestal dezelfde activiteiten blijven uitvoeren is het model daardoor stabiel van aard. Veranderingen vinden vooral plaats op het niveau van bedrijfsprocessen, waarin bedrijfsfuncties op een specifieke manier worden ingevuld en met elkaar gecombineerd tot een stroom van activiteiten. Dit maakt het bedrijfsfunctiemodel structureel anders dan een procesmodel. Een procesmodel legt de nadruk op het afhandelen van gebeurtenissen door een specifieke volgordelijkheid van activiteiten aan de hand van specifieke bedrijfsregels.
De toepassingsmogelijkheden van een bedrijfsfunctiemodel zijn breed. Vanwege de stabiliteit van het model is het erg geschikt om gebruikt te worden als algemeen ankerpunt om andere modellen aan te relateren waarbij in eerste instantie nog niet gesproken wordt over organisatie- en IT-inrichting.
In het onderstaande worden de meer generieke bedrijfsfuncties verder gespecificeerd:
STURING
Strategie en governance • Strategische planning • Enterprise governance • Organisatiemanagement • Enterprise risicomanagement
Beleid en planvorming • Beleidsvorming en evaluatie • Enterprise architectuur • Tactische planning • Productportfoliomanagement
Verandermanagement • Programma en project- portfoliomanagement • Programmamanagement • Projectmanagement • Innovatie
Verbetermanagement • Procesmanagement • Performancemanagement • Kwaliteitsmanagement • Operationeel management
Verantwoording • Interne rapportages • Jaarverslaglegging • Accreditatie • Uitvoering Standard Evaluation Protocol • Overige externe rapportages • Integrale veiligheidsbewaking
BEDRIJFSVOERING
Human Resource Management • Formatieplanning • Werving en selectie • Medewerkerontwikkeling • Medewerkerbeoordeling • Medewerkeradministratie • Tijdregistratie • Salaris- en declaratieverwerking • Ziekte en verzuimadministratie
Financieel management • Begrotingsconstructie • Grootboekbeheer • Activabeheer • Facturering • Debiteurenbeheer • Crediteurenbeheer • Betalingen • Vermogensbeheer
Facilitair management • Gebouwbeveiliging • Cateringbeheer • Schoonmaak • Afvalbeheer • Vastgoedontwikkeling • Gebouwbeheer • Goederenafhandeling • Bedrijfshulpverlening • Documentafhandeling en archivering
Informatie en Technologie management • Functioneel beheer • Gegevensbeheer • Informatiebeveiliging • Identiteitenbeheer • Applicatie-ontwikkeling • Applicatiebeheer • IT-infrastructuurontwikkeling • IT-infrastructuurbeheer Communicatiemanagement
Communicatiemanagement • Imago-ontwikkeling • Interne communicatie • Externe communicatie
Inkoopmanagement • Aanbesteden • Leveranciersbeheer • Contractbeheer • Bestellen
Contactmanagement • Contactbeheer • Servicemanagement • Relatiebeheer • Alumnibeheer
Juridisch management • Compliancebeheer • Juridisch adviseren • Juridische bescherming • Afhandeling bezwaren en beroepen • Klachtenafhandeling
(2) Informatiemodel
"Het informatiemodel beschrijft de gegevens die instellingen voor onderwijs en onderzoek beheren. Het wordt ook wel een bedrijfsobjectmodel of een conceptueel gegevensmodel genoemd. Het is nadrukkelijk nog geen logisch gegevensmodel. Het model beschrijft de grotere eenheden van gegevens in een taal die breed in de organisatie herkenbaar is en geeft dus nog geen details over de precieze gegevensstructuur. Het legt focus op bedrijfsobjecten met een grotere verzameling van gestructureerde gegevens die breed worden gedeeld in de organisatie. Het model lijkt op het bedrijfsfunctiemodel in de zin dat het ook onafhankelijk is van de inrichting van organisatie en IT en daardoor ook een stabiel referentiekader biedt. Nog meer dan het bedrijfsfunctiemodel creëert het een gemeenschappelijke taal voor de meest gebruikte objecten waar instellingen mee werken. De namen die voor de bedrijfsobjecten gekozen zijn hebben in de dagelijkse praktijk soms niet een eenduidige betekenis. Het model probeert onduidelijkheden over betekenis te vermijden en bevat daardoor op een aantal plaatsen woorden die minder herkenbaar zijn, maar wel een eenduidige betekenis hebben. Zo is bijvoorbeeld het woord “deelnemer” gekozen in plaats van “student” omdat er in de praktijk allerlei mensen deel kunnen nemen aan het onderwijs die niet volledig te vatten zijn onder de term “student”. Denk daarbij aan prospects (voorbereidend onderwijs), promovendi, extranei en cursisten (postacademisch onderwijs) die aan (een deel van de) onderwijsactiviteiten kunnen deelnemen. We hebben niet geprobeerd al deze (en anderssoortige) rollen uit te modelleren in het informatiemodel. Vanuit het perspectief van het informatiemodel is alleen relevant dat al deze mensen kunnen deelnemen aan het onderwijs.
De toepassing van het informatiemodel ligt vooral in het ondersteunen van organisatiebrede discussies over verantwoordelijkheden voor het beheren van gegevens. In veel instellingen zijn het bronsysteem en het eigenaarschap van gegevens onvoldoende helder aangewezen. Deze onduidelijkheden veroorzaken een lagere kwaliteit van gegevens waardoor het lastig is een consistent en integraal beeld te krijgen. In het kader van verantwoording, die steeds meer aandacht krijgt vanuit de overheid, is dit onacceptabel. Van elk bedrijfsobject zou duidelijk moeten zijn wie eindverantwoordelijk is en wie de gegevens functioneel beheert. Een andere belangrijke toepassing is het bepalen van de applicatie die kan worden beschouwd als bron voor de bij het bedrijfsobject behorende gegevens (ook wel: “system of record”)."
BIV-classificatie Een BIV-classificatie geeft aan welke mate van beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid gewenst is voor een bepaald gegeven. Het is de basis voor het bepalen van passende informatiebeveiligingsmaatregelen, die op zowel processen, organisatie als technologie impact zullen hebben. (...) Een BIV-classificatie bestaat uit drie scores: een B-score, I-score en V-score. De waardes van deze scores kunnen zijn: hoog, middel of laag. Voor vertrouwelijkheid is er ook een “openbaar” die aangeeft dat specifieke gegevens publiek beschikbaar zijn. Gegevens die een grote rol spelen in de dagelijke operatie van een instelling zijn geclassificeerd met een hogere B-score. Gegevens die nodig zijn voor geplande bijeenkomsten zoals toetsmateriaal scoren de hoogste B-score. De integriteit van sturende en financiële gegevens scoren een verhoogde I score. De gegevens die nodig zijn voor een goede uitvoering van het onderwijs scoren de hoogste I score. De vertrouwelijkheidsscore wordt bepaald door de bedrijfseconomische waarde en door de regelgeving rond de bescherming van persoonsgegevens. Gegevens die de identiteit, nationaliteit of ras vastleggen en gegevens die een economische situatie beschrijven scoren een hogere V-score. Gegevens die de medische, psychische of sociale situatie beschrijven van een persoon krijgen de hoogste V-score.
De V-score wordt in een aantal gevallen sterk beïnvloedt door specifieke attributen. Dit geldt met name voor bedrijfsobjecten met persoonsgegevens doordat de Wet Bescherming Persoonsgegevens allerlei eisen stelt aan vertrouwelijkheid. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft specifieke richtsnoeren opgesteld voor het publiceren van persoonsgegevens op internet [37]. Zuivere persoonsgegevens bevinden zich in de bedrijfsobjecten deelnemer, medewerker en individu. Er zijn bedrijfsobjecten die de relatie tussen de instelling en de personen weergeven. Zo bestaan er rond een deelmer de gevoelige bedrijfsobjecten onderwijsovereenkomst, examenprogramma, onderwijseenheiddeelname, leer- en lesgroep, toetsresultaat en onderwijseenheidresultaat. Dit zijn alle transactiegeoriënteerde gegevenssets met een beperkte set aan attributen. Het heeft geen zin dergelijke bedrijfsobjecten nader te bestuderen op attribuutniveau.
(3) Applicatiemodel
"Het applicatiemodel (ook wel 'applicatie-architectuur') beschrijft de een organisatie nodig heeft om haar processen te ondersteunen. Het model beschrijft deze applicaties (ook wel 'applicatiecomponenten') op een logisch niveau, onafhankelijk van specifieke productkeuzen. Applicaties worden primair gevormd door functionaliteit die ze aanbieden en de gegevens die ze beheren. Het bedrijfsfunctiemodel, het bedrijfsobjectenmodelen het applicatiemodel vormen daardoor een soort drie-eenheid die bij elkaar de meest belangrijke informatievoorzieningsaspecten beschrijven. Het onderscheid in technische deelcomponenten is in het applicatiemodel niet relevant.
Binnen het applicatiemodel kan onderscheid worden gemaakt tussen applicaties die bedrijfsfuncties direct ondersteunen (specifieke applicaties) en applicaties die in veel verschillende bedrijfsfuncties worden gebruikt (generieke applicaties)."
BIV-classificatie Ook applicaties kunnen worden voorzien van een BIV-classificatie als basis voor informatiebeveiligingsmaatregelen. De BIV-classificatie van bedrijfsobjecten kan gebruikt worden om een BIV-classificatie voor applicaties af te leiden. Cruciaal voor het bepalen van de BIV-classificatie van een applicatie is de vraag of een applicatie die geen bronsysteem voor een bepaald bedrijfsobject is, de gevoelige attributen van dat bedrijfsobject ontsluit. Als die gevoelige attributen niet ontsloten worden kan de BIV-classificatie van dat bedrijfsobject buiten beschouwing worden gelaten bij de classificatie van die applicatie."
Bron: HORA (Hoger Onderwijs Referentie Architectuur)
Laatst aangepast op maandag, 01 januari 2018 13:01
Rationaliseren volgens Max Weber
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
"Sociologie is volgens Weber de wetenschap van het sociale handelen. Sociologen proberen dat handelen causaal te verklaren en duidend te verstehen. Verstehen betekent bij Weber dat de socioloog de drijfveren van mensen, de redenen waarom ze op een bepaalde manier handelen, poogt te doorgronden. (...) Heel in het algemeen kan men sociaal handelen classificeren in vier categorieën, door te letten op het type motivatie dat eraan ten grondslag ligt. Zo is het mogelijk om alle menselijke handelingen die men zich kan voorstellen, onder te brengen in een van deze vier klassen, waarbij niet de handeling zelf van belang is, maar de beweegreden. ....
Weber onderscheidt om te beginnen twee soorten van rationeel handelen, waarbij de eerste soort sterk overeenkomt met wat wij meestal onder 'rationeel' verstaan, terwijl het tweede type op het eerste gezicht juist een irrationele indruk wekt. Het eerste type handelen, doelrationeel handelen, is welbewust, doelgericht rationeel gedrag. Men heeft een doel voor ogen en stemt zijn middelen af op het bereiken van dat doel. (...) Waarderationeel handelen maakt helemaal niet zo'n rationele indruk. [Het gaat hierbij om gedrag dat] betrokken is op een bepaalde waarde, zoals de eer van het vaderland of religieuze verlossing ... Men kan dat doel bizar vinden, maar verplaatst men zich in de persoon voor wie die waarde het meest nastrevenswaardig in het leven is, dan valt in te zien dat hij de middelen om die waarde te realiseren, eigenlijk rationeel organiseert....
Dat geldt niet voor het derde type: affectief handelen. Dit is gedrag dat wordt gemotiveerd door de emotionele toestand van de handelende persoon. Hier geen rustige afweging van kosten en baten, maar handelen in de opwelling van het moment, zonder enig overleg, onbeheerst....
Het laatste type is het zogenaamde traditionele handelen, waarbij men zich laat leiden door tradities, gewoonten, gebruiken. In dit geval voldoen mensen op een reflex-achtige manier aan sociale eisen die zo vroeg en zo goed in hun gedragsrepertoire zijn geïnternaliseerd dat het automatismen zijn geworden. Ze zijn er vaak nauwelijks nog van bewust dat ze ook anders hadden kunnen handelen: 'Zo hoort het nu eenmaal'.
Doelrationeel, waarderationeel, affectief en traditioneel handelen: dat is Webers meest centrale classificatie, zijn indeling van al het mogelijke sociaal handelen van mensen. (...) Wat [Doelrationaliteit] aanduidt, is een calculerende instelling, de afweging van de middelen die tot het gewenste doel voeren, vooruitdenken, systematisering van werkwijzen en emotionele neutraliteit."
Bron: Sociologie en de moderne samenleving, Jacques van Hoof en Joris van Ruysseveldt, redactie
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:03
Bedrijfsfuncties volgens EAR
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
De Enterprise Architectuur Rijksdienst (EAR) gaat over de inrichting van de informatievoorziening van Rijksdiensten. Het bedrijfsfunctiemodel beschrijft de zgn. bedrijfsfuncties:
Het bedrijfsfunctiemodel is een inrichtingsonafhankelijke beschrijving van de taakgebieden (ook wel bedrijfsfuncties) van de Rijksdienst die toegevoegde waarden leveren aan de omgeving en intern aan de onderdelen van de Rijksdienst zelf. Een bedrijfsfunctie is datgene wat gedaan moet worden om een bedrijfsdoelstelling te bereiken.
Een oudere visualisatie van het bedrijfsfunctiemodel ziet er als volgt uit:
Bron: Bedrijfsfunctiemodel Rijksdienst
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:03
Applicaties volgens Bas Kruiswijk en Rob Poels
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
Volgens Bas Kruiswijk zijn zowel voor gebruikers als beheerders applicaties belangrijke eenheden van ICT-voorzieningen en functionaliteit. Een belagrijke ontwikkeling is dat met een toenemende SOA-oriëntatie de grenzen van applicaties vervagen:
"In een service-georiënteerde architectuur zal het begrip applicatie langzamerhand naar de achtergrond verdwijnen. Naarmate de gebruikers de beschikking krijgen over een meer geïntegreerde ICT-omgeving ter ondersteuning van hun werkprocessen, zijn ze zich minder bewust van het bestaan van verschillende applicaties. De services worden dan de eenheden van functionaliteit.
In een service-georiënteerde architectuur zullen gebruikers ook steeds minder hun eisen en wensen uitdrukken in functionaliteit van applicaties, maar steeds meer in services die ze moeten leveren of willen betrekken van anderen.
Voor beheerders blijven applicaties wel enigszins van belang, omdat applicaties de eenheden van ontwikkeling en beheer zijn. Een hoeveelheid software die door een bepaalde leverancier met een bepaalde technologie, wellicht in een specifiek project, is gerealiseerd wordt nog steeds een applicatie genoemd.
Een complete applicatie bestaande uit een eigen presentatie, logica en datalaag, is in een service-georiënteerde architectuur niet meer gescheiden van andere applicaties. De functionaliteit is immers ondergebracht in services. Deze services kunnen gebruik maken van gegevens uit verschillende backends (databases of bestaande systemen) en van functionaliteit die door andere applicaties in de vorm van services beschikbaar wordt gesteld.
Ook de gebruikersinterface is losgekoppeld van de onderliggende services. Ondersteund door een portaal kunnen services van verschillende applicaties geïntegreerd beschikbaar worden gesteld aan de gebruikers. Uit welke applicaties die services afkomstig zijn, is voor gebruikers steeds minder relevant. Naarmate het applicatielandschap meer service-georiënteerd wordt .... (worden) applicatiegrenzen steeds minder belangrijk. Applicaties zijn in deze situatie teruggebracht tot een verzameling services.
Bron: Digitale architectuur - Enterprisearchitectuur, softwarearchitectuur, service-georiënteerde architectuur, Bas Kruiswijk, Rob Poels
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:03
ICT Prestatie Indicatoren (boekentip)
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
Laatst aangepast op maandag, 13 januari 2014 21:16
BiSL Foundation voorbeeldexamen (boekentip)
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
Laatst aangepast op maandag, 13 januari 2014 21:11
Applicatieportfoliomanagement volgens Ward en Peppard
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
Het strategische raster (strategic grid) van F. Warren McFarlan en James L. McKenney (1983) is één van de eerste modellen voor het in kaart brengen van een applicatieportfolio. In het model van McFarlan worden twee aspecten tegenover elkaar gezet: het huidige strategische belang van de IT-dienst voor de bedrijfsvoerin en het toekomstig (potentiële) strategische belang van de IT-dienst voor de bedrijfsvoering. Dit leidt tot bovenstaande matrix waarbij elk kwadrant staat voor een omgeving waarin een organisatie kan worden geplaatst.
Het model is nog steeds bruikbaar voor het vaststellen van het belang van een applicatie voor de business. Dit zie je ook terug in applicatieportfoliomodel van John Ward en Joe Peppard (2002) waarin de de individuele applicaties van een applicatieportfolio worden geplot op een matrix (zie onder) die lijkt op het model van McFarlan en McKenney.
Laatst aangepast op vrijdag, 17 november 2017 22:06
De FSM-methode (boekentip)
Gepubliceerd in
Informatiemanagement
De FSM-methode Procesmatig managen van functioneel beheer Jan van Bon, Wim Hoving
Bij: Bol.com | Managementboek
Laatst aangepast op vrijdag, 06 december 2013 21:49
|