Onderwijsleergesprek
Definitie
...
Alias: ...
Onderwijsleergesprek
Bij deze didactische werkvorm voeren de docenten een gestructureerd gesprek met de studenten, waarbij zij een deel van de leerinhoud of een bepaalde problematiek in dialoogvorm verhelderen. De docent stelt daartoe vragen aan de studenten en distilleert de nodige inzichten en/of nieuwe vragen uit de antwoorden. De studenten komen door gerichte vragen te stellen en door het hanteren van de gepaste vraagtechnieken (zie tips en valkuilen) zelf op nieuwe ideeën, inzichten of relaties in de leerinhoud. Ze bedenken oplossingen voor een probleem of achterhalen de implicaties van de leerstof.
Andere benamingen zijn: stapsgewijs geleid gesprek en socratische methode.
De term leergesprek heeft een evolutie en een verrijking ondergaan. De oorspronkelijke betekenis van de term leergesprek duidde op het gezamenlijk en stapsgewijs bespreken van leerstofproblemen onder strikte leiding van de lesgever. Met de toenemende aandacht voor zelfstandig leren gebruikt men in recentere literatuur de term leergesprek ook wanneer men de bespreking van de leermethoden en/of oplossingsmethoden voor gestelde problemen wil aangeven.
Bouwstenen
Essentiële aspecten aan een leergesprek zijn:
- Er is geen eenrichtingsverkeer maar interactie tussen de docent en de studenten en de studenten onderling.
- Het gesprek wordt (klassikaal) gevoerd rond een gemeenschappelijk onderwerp of richt zich op een gemeenschappelijk doel.
- Iedereen wordt bij het gesprek betrokken en levert een constructieve bijdrage bij het zoeken naar antwoorden of oplossingen.
- De docent begeleidt het leergesprek en waakt over tijd, organisatie, verloop van het gesprek, etc…
Een leergesprek bestaat uit een aantal fasen:
1. Onderwerp afbakenen en voorkennis activeren
Er wordt met de klasgroep vastgesteld welke topic ze gaat doorwerken of welk probleem ze zal behandelen.. Dit kan op volgende manieren gebeuren:
- De docent stelt een aantal algemene vragen waardoor het informatiegebied waarop het leergesprek betrekking heeft, wordt geactiveerd en afgebakend.
- De docent haakt in op een gekend leerstofonderdeel.
- De docent haakt in op een gekend punt (algemene kennis) of vraagt de student om een mening of een idee bij een probleemstelling.
- Concreet materiaal kan de probleemstelling visueel ondersteunen (bijv. stelling, dia, videofragment, stuk rollenspel).
Eventueel maakt de docent tijdens deze fase ook afspraken over het ordelijk verloop van het gesprek.
2. Het informatiegebied wordt uitgediept
De docent verdeelt (op voorhand) het informatiegebied in een aantal deelproblemen of logische stappen en doorloopt dit tijdens het gesprek met de studenten.
- Voor elke stap of voor elk probleem stelt de docent een aantal gerichte, specifieke vragen.
- De docent pikt in op de antwoorden van de studenten door:
- Antwoord te bevestigen (en noteren op het bord).
- Nader verklaren: de docent vraagt bijkomende uitleg of een verantwoording aan dezelfde student.
- Toespitsen: De docent geeft een denktip aan de groep, waardoor studenten op het goede spoor komen.
- Relateren: De docent vraagt de student om het gegeven antwoord in verband te brengen met een ander stuk leerinhoud.
- Doorspelen: De docent speelt de vraag of het antwoord door aan de andere studenten.
- Het verloop van het gesprek kan op het bord worden ondersteund door de opbouw van een logisch bordschema.
3. Samenvatten
De docent vat zelf de inzichten uit het gesprek samen of laat één van de studenten dit doen.
Bron: https://www.bvdatabank.be/node/106