Meten is het - volgens bepaalde regels - toekennen van getallen aan eigenschappen. (...) Bij veel soorten onderzoek worden individuen ingedeeld in klassen ... Dergelijke gegevens duiden een niet-getalsmatige eigenschap (kwaliteit) aan; men noemt dit kwalitatieve gegevens. Voor de verwerking van de gegevens in de computer is het handig hieraan een getalsmatige code te verbinden: personen in eenzelfde klasse voegen we hetzelfde getal toe en personen van verschillende klassen kennen we verschillende getallen toe. Hoe we die getallen toekennen is in feite willekeurig, zolang we de representanten van de verschillende klassen maar uit elkaar kunnen houden. Dus man = 0, vrouw = 1 is even goed als man = 9, vrouw = 3 of man = X, vrouw = Y. Het toegekende getal zegt niets over de mate van mannelijkheid of vrouwelijkheid. Het is ... niet anders dan een naam (latijn: nomen) of een etiket. Dit indelen van individuen in kwalitatief verschillende klassen wordt nominaal meten genoemd, oftewel meting op een nominaal meetniveau.
Continue data
Gegevens die elke waarde op een glijdende schaal aannemen en tot in de kleinste oneindigheid worden opgedeeld met behoud van betekenis. Tussen elke twee willekeurige waarden ligt alitijd nog een tussenwaarde! Het gaat hier om data die uitdrukking geven aan tijd, geld, afstand, temperatuur, massa of energie.
(...)
Discrete data
Gegevens die alleen hele waarden aannemen. Het is bij dit type data onmogelijk de waarneming te delen in een kleinere eenheid, aangezien de uitkomst dan onzin wordt of simpelweg niet bestaat. We hebben het bij discrete data altijd over tellingen.
(...)
Verschillende datatypen
De hoofdindeling tussen de verschillende typen data bestaat dus uit continue data en discrete data. Binnen deze twee hoofdcategorieën zijn echter nog subcategorieën te onderscheiden. Kennis hebben van deze subcategorieën kan helpen om te identificeren of er sprake is van continue data of discrete data.
(...)
Binnen discrete data onderscheiden we vier subcategorieën:
Telling
Bij een telling gaat het om het tellen van aantallen. Verteld wordt hoe vaak een bepaalde situatie zich voordoet.
Binair
Een binaire meting kent slechts twee uitkomsten. Dit zijn uitkomsten die vooraf een titel hebben gekregen, zoals bijvoorbeeld 'geslaagd' / 'gezakt', 'ja' / 'nee' of 'goed' / 'fout'.
Ordinaal
Bij een ordinale schaal is bij de antwoordmogelijkheden sprake van een bepaalde ordening. De antwoordmogelijkheden hebben allemaal een titel meegekregen en kennen onderling een bepaalde verhouding. Een van de meest herkenbare voorbeelden is bijvoorbeeld het antwoord op de vraag of je het met een bepaalde stelling eens bent: volledig oneens | oneens | neutraal | eens | volledig eens.
Nominaal
Bij een nominale schaal heeft iedere titel een specifieke naam gekregen, zonder dat deze onderling een bepaalde relatie met elkaar hebben. Het zijn als het ware los van elkaar staande categorieën die door en titel worden aangeduid.
(...)
Omdat discrete data op zich zelf veel minder informatie geven, dan de preciezere continu data, hebben we per definitie voor discrete data een grotere steekproef nodig dan voor continu data. Gaat het om een onderzoek naar de centrale tendens, dan geldt als vuistregel 30 meetpunten voor continue data volstaan, tegenover 100 meetpunten voor discrete data.
Zie ook: LSS: Meetniveaus (continue vs discrete data)
Bron:
- Statistiek in woorden, Anke Slotboom
- Theorieboek Lean Six Sigma - upgrade to Blackbelt, Marco A.M. Koet (MKPC)