Er zijn verschillende regelkaarten. De keuze welke regelkaart van toepassing is, hangt af van het type data, datgene wat je meet en de omvang en de gebruikte steekproeven (subgroepen).
(1) Bepaal van welke datatype de te meten procesinput of -output is
(2) Beoordeel steekproefgrootte (continue data => n?, discrete data: constant vs. variabel)
(3) Bepaal bij discrete data of sprake is van: (a) beoordelen van één bepaald kenmerk per eenheid, óf (b) het tellen van kenmerken per eenheid.
Bij de defecte eenheden kan elk item dat deel uitmaakt van de steekproef worden geclassificeerd in één van de twee categorieën (goed/fout, defectief/niet-defectief). Bij elke steekproef kun je een verhouding (percentage) berekenen door het aantal items te kennen dat voldoet aan het beoordeelde kenmerk. Als het gaat om defecten per eenheid, kan elk item meer dan één defecten of ongewenste eigenschappen hebben. Je kunt per eenheid het aantal defecten tellen, waarbij het totale aantal groter kan zijn dan de omvang van de steekproef (n).