Volgens Jan Truijens is architectuur 'the arrangement of things'. "Onderdelen ie onderling een relatie hebben, worden met behulp van architecturen geordend, ingedeeld en met elkaar verbonden tot een ordelijk geheel van technische componenten. Architectuur maakt dus dat het geheel meer is dan de som der delen omdat door die relaties samenhang ontstaat en samenwerking kan plaatsvinden. Voor de architectuur van de informatiehuishouding van een organisatie geldt dat eveneens: het gaat om onderdelen en relaties daartussen om een voorziening waar een organisatie wat aan heeft. Het betreft dus drie aspecten: samenstelling, samenhang en samenwerking."
Truijens haalt in dit verband Vitruvius erbij die - in het vroegst overgeleverde werk over architectuur - stelt dat architectuur steunt op drie principes: schoonheid (venustas), stevigheid (firmitas) en bruikbaarheid (utilitas) en stelt:
"De narigheid met architectuur is, grofweg: techneuten zien het als ontwerp (van technische voorzieningen) en managers als onnodig beleid (dat - niet toevallig? - met dezelfde letters wordt geschreven als het woord 'debiel'). Allerlei communicatieruis komt daar in de praktijk nog bij. Vervelend, want architectuur is nodig, natuurlijk niet als doel, maar als een voorwaarde voor de passende en blijvend evenwichtige ondersteuning van bedrijfsactiviteiten, zowel primair (waar het geld wordt verdiend) als de secundaire (die overzicht, besturing en beheersing mogelijk maken). Bovendien is architectuur een voorwaarde voor succesvolle complexiteitsbeheersing bij het realiseren van de ondersteuning met ICT-middelen. Immers, die ondersteuning moet, simpel gezegd, niet alleen vandaag maar ook morgen en overmorgen werken. Daaruit volgt de derde voorwaarde voor passende ondersteuning met ICT-middelen: flexibiliteit. In één lijstje:
- passende en evenwichtige ondersteuning;
- complexiteitsbeheersing;
- flexibiliteit.
De inzet van ICT vergt zowel technische als applicatieve maatregelen. Bovendien is organisatie vereist om het geheel te laten werken en blijvend te laten samenwerken. Op allerlei hangen die verschillende onderdelen samen. (...) Er zijn dus verticale verbanden tussen de applicatieve bovenwerel en de technische onderwereld die er echt toe doen. Voor die verbanden geldt bovendien dat ze vaak een enkele applicatie te boven gaan lang niet altijd per applicatie zijn te kiezen."
"Standaarden hebben de naam dat ze de flexibiliteit inperken, maar is dat wel zo? Een uitstapje van de digitale wereld naar de civiele wereld kan die vraag helpen beantwoorden. Bernard Leupen schrijft in zijn Kader en generieke ruimte: een onderzoek naar de veranderbare woning op basis van het permanente: (...) het is juist het onveranderbare, het permanente dat de voorwaarden schept voor veranderbaarheid, het is het permanente dat vrijheid geeft aan het tijdelijke. Dit permanente is het kader en definieert de ruimte waarbinnen de verandering plaats kan vinden'. Dit klinkt vrij theoretisch, maar hij kan hiermee glashelder duidelijk maken waarom flatgebouwen uit de jaren vijftig wel worden gesloopt en huizen uit de gouden eeuw niet. Die flats geven namelijk geen inrichtingsvrijheid, maken modern wonen onmogelijk en dwingen bewoners min of meer een 'jaren vijftig'-leven te leiden. Leupen verklaart: 'Zo is bijvoorbeeld een niet-dragende scheidingswand snel te plaatsen dankzijk de aanwezigheid van een draagconstructie die de wand vrij te plaatsen maakt door de taak van het dragen van de wand over te nemen.' Als die draagconstructie weinig vrijheden overlaat en misschien nog allerlei andere functies heeft (aan- en afvoer van water en electra, toegang en dergelijk), dan wordt de inrichtingsvrijheid enorm beknot en worden veranderbaarheid en aanpasbaarheid beperkt.
Het fraaie van Leupens concretisering van flexibiliteit blijkt uit zijn beschouwing over kader en ontkoppeling: 'Een laag wordt een kader door een andere laag - de ingekaderde laag - te bevrijden. De ingekaderde laag is echter pas vrij om te veranderen indien deze ontkoppeld is van de laag die het kader vormt. In het voorbeeld van de kolom en de wand is het de draagconstructie - de kolom - die de enscenering - de wand - bevrijdt onder voorwaarde dat ze van elkaar ontkoppeld kunnen worden. (...) Door ontkoppeling krijgt een laag zijn zelfstandigheid. (...) Voorwaarde voor de ontkoppeling van een laag is dat de betreffende laag geen taken meer vervult die bij een andere laag behoren'. Dit is een fraai resultaat! De permanente voorzieningen, minimaal nodig voor een gebouw, vormen dus een skelet dat, als het goed is uitgevoerd, ruimten mogelijk maakt die op verschillende manieren te gebruiken zijn. (...) Vertaald naar een bekend voorbeeld: juist omdat alle stopcontacten hetzelfde zijn en de energievoorziening ontkoppeld van het energiegebruik, heeft iedereen de vrijheid zijn eigen lampje en apparaat aan te sluiten, op ieder willekeurig moment, zonder onderhandelingen met het elektriciteitsbedrijf en zonder moeilijk geklus."
Zie ook: De kwalitijd van de informatie-huishouding volgens Jan Truijens
Bron: De kwalitijd van de informatiehuishouding, Jan Truijes - in: State of the art architectuur 2012, Frank Baldinger en Daan Rijsenbrij