In de klassieke bedrijfskundige literatuur worden contingenties gezien als omstandigheden die de effectiviteit van een organisatiestructuur beïnvloeden. De meest bekende contingenties zijn de omgeving, de technologie en de strategie. In de kern stelt de contingentietheorie dat, om effectief te kunnen zijn, de organisatiestructuur moet passen bij de contingenties; de zogenaamde fit tussen structuur en contingentie.
Een stabiele omgeving vraagt om een strak geregelde organisatiestructuur, terwijl een veranderlijke innovatieve omgeving om een lossere flexibelere organisatiestructuur vraagt.
De structuur hangt af van: (a) de gekozen strategie (structure follows strategy), (b) de technologische kenmerken (complexiteit van de technologie, mate van taakonzekerheid, aard van de procesafhankelijkerheden) en (c) de omgevingskenmerken (stabiel/veranderlijk, eenvoudig/complex).
Basisidee van de contingentietheorie is dat omstandigheden de organisatie beïnvloeden. Mobach definieert een contingentie als 'een omgevingstoestand die invloed heeft op de manier waarop de organisatie functioneert'.
Aristoteles staat aan de basis van het contigentiedenken, door te stellen dat men al naar gelang omstandigheden moet handelen.
Kritiek op de contingentietheorie is vaak dat de theorie wordt gezien als een tautologische theorie en misschien zelfs helemaal geen theorie omdat het geen uitleg biedt over de beste manier waarop en waarom men iets doet. Feitelijk is de contingentietheorie dan ook meer een idee (opvatting, visie) dan een specifieke theorie die voorschrijft hoe iets te doen. De theorie zal daarom gespecificeerd moeten worden naar de verschillende terreinen waarop men de theorie wil gebruiken. Het is meer een manier van denken dan een theorie.
De algemene contingentietheorie is volgens Fiedler een verzameling van gedragstheorieën die betogen dat er niet een beste manier is om iets te doen. En dat een bepaalde wijze van handelen in een bepaalde situatie succesvol is, niet betekent dat die in een andere situatie ook succesvol is. In andere woorden: de optimale manier van handelen is contingent, dat wil zeggen afhankelijk van de context waarin men zich bevindt. Kortom: het handelen van een persoon of organisatie is afhankelijk van de situatie waarin deze zich bevindt.
Contingentietheorie wordt vaak toegepast op drie gebieden: organisatiestructuur, leiderschap en besluitvorming. Voor wat betreft de organisatiestructuur geldt dat de meest effectieve structuur van een organisatie is van vier contingentiefactoren: taakonzekerheid (task uncertainty), omvang (size), strategie (strategy) en omgeving (environment). Er is geen beste organisatievorm is, de beste vorm of structuur van een organisatie is afhankelijk van de omstandigheden waarbinnen een organisatie zich bevindt.
Als het gaat om leiderschap geldt dat er drie contigentiefactoren zijn: groepsatmosfeer, taakstructuur en de machtspositie van de leider die de situatie vormen waarvan de leiderschapsstijl afhankelijk is. De beste leiderschapsstijl die bij de situatie past, zal tot de hoogste of meest gewenste groepsprestatie leiden. Maar er moet wel in ogenschouw genomen worden dat de leiderschapsstijl ook van invloed is op de drie contingentiefactoren.
De contingentietheorie over besluitvorming stelt dat de effectiviteit van een besluitvormingsproces afhangt van de situationele aspecten die er op het moment zijn waarop het besluitvormingsproces plaatsvindt. De effectiviteit van besluitvorming is afhankelijk van de vijf situationele aspecten: (1) de belangrijkheid van de kwaliteit van de beslissing, (2) de belangrijkheid van de acceptatie van de beslissing, (3) de hoeveelheid relevante informatie die in het bezit is van de leider en zijn ondersgeschikten, (4) de waarschijnlijkheid dat de ondergeschikten een autocratische beslissing accepteren of meewerken om tot een goede beslissing te komen als ze mogen participeren in het besluitvormingsproces, en (5) de mate van onenigheid onder ondergeschikten met het oog op de door hun gewenste alternatieven.
'Wij zien onszelf het liefst als kunstenaars, mensen die zich dagelijks hernieuwd ontplooien in een vrije expressie. Ongebonden, zonder structuren, zonder regels. Toch gaan wij dagelijks in grote anonieme stromen naar plekken waar wij onze arbeid verrichten. Daar aangekomen is ons denken en handelen verre van vrij. Wij zijn als slaven van de over ons heersende structuren en processen. De omstandigheden bepalen een groot deel van ons arbeidzame leven. Zij lijken uit het niets te zijn verschenen; opgelegd om een ons onbekend doel beter te kunnen verwezenlijken.'
Mobach ziet contingenties als basisingrediënten voor organizational spaces. Hij modelleert vier contingenties: bedrijfskunde (financiering, macht, strategie, structuur, cultuur en marketing), architectuur (locatie, materialen, kleuren, bouwsoorten, gebouwtypen), technologie (basisvoorzieningen, licht- en klimaat- en geluidsbeheersing, verplaatsing, ICT) en natuur (natuurlijke elementen, behoeften en gedragingen).
Bron: Een organisatie van vlees en steen (2009), Mark Mobach; De Contingetietheorie en Advies over Veranderstrategie (2005), Tom de Kort