Tjipke van der Veen & Jos van der Wal beschrijven in hun boek Van leertheorie naar onderwijspraktijk drie methoden voor het oplossen van problemen:
Leren is een cumulatief proces
Leren als kennisconstruerende activiteit bouwt voort op reeds in het langetermijngeheugen opgeslagen kennis. Wat er uiteindelijk geleerd wordt of kan worden, is in sterke mate afhankelijk van de kwaliteit en kwantiteit van de voorkennis ... Nieuwe informatie wordt geconfronteerd met en geïnterpreteerd op basis van de aanwezige voorkennis. Door toekenning van betekenis aan informatie wordt er niet alleen nieuwe kennis gecreëerd, maar worden ook de bestaande kennisstructuren (cognitieve structuren in de terminologie van Ausubel) gewijzigd en/of uitgebreid.
Veel onderzoek naar de kwaliteit en de rol van voorkennis bij het verwerven van nieuwe kennis laat zien hoe belangrijk het is om bij het leren in het onderwijs als docent niet alleen maar 'aan te sluiten bij de beginsituatie van de leerlingen', maar ook heel gericht relevante voorkennis te activeren en misconcepties te corrigeren.
Hoe meer voorkennis de lerende bezit en hoe beter deze gestructureerd is, des te gemakkelijker is het om aan nieuwe informatie betekenis toe te kennen en dus kennis te verwerven. Indien er geen of onvoldoende relatie gelegd kan worden met reeds aanwezige kennis, zal de nieuw geconstrueerde kennis onvoldoende betekenis krijgen en nauwelijks of inadequaat gebruikt worden. Men spreekt dan van inerte of niet-toepasbare kennis. Behalve voorkennis spelen uiteraard ook motivatie, emotionele factoren en opvattingen die leerlingen erop nahouden over leren en hun leercapaciteiten, een niet te verwaarlozen rol in het kennisverwervingsproces.
Bron: Van leertheorie naar onderwijspraktijk, Tjipke van der Veen & Jos van der Wal