Denkvaardigheid | Inhoud |
Vergelijken | Overeenkomsten en verschillen aangeven |
Classificeren | Classificeren van dingen in categorieën op basis van kenmerken |
Abstraheren | Onderliggende patroon of principe verduidelijken |
Induceren | Algemene principes afleiden uit informatie of waarnemingen |
Deduceren | Op grond van principe conclusies trekken over specifieke situaties of informatie |
Stelling onderbouwen |
Ondersteuning opbouwen voor bepaalde beweringen |
Fouten analyseren |
Fouten in denken blootleggen |
Perspectieven analyseren |
Verschillende perspectieven onderscheiden en hiervan redenen en logica blootleggen |
Al deze denkvaardigheden voor het verbreden en verdiepen van bestaande kennis worden aangeleerd volgens het driefasen-model: eerst het stappenplan achterhalen, dan stap voor stap de vaardigheid uitproberen, dan door heel veel oefenen automatiseren.
(...)
Onderzoek heeft uitgewezen dat het stellen van activerende vragen bijdraagt aan een positief leerklimaat in de klas. Het roept allerlei vormen van analytisch denken op, waardoor kennis wordt verdiept en verbreed. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van activerende vragen, gegroepeerd per denkvaardigheid:
Vergelijken
Vinden van overeenkomsten en verschillen tussen bepaalde zaken door te kijken naar specifieke kenmerken. Ofwel: in welke opzichten zijn dingen hetzelfde en in welke opzichten verschillen ze?
- Welke overeenkomsten zijn er? Welke kenmerken zijn hetzelfde?
- Welke verschillen zijn er? Welke kenmerken zijn verschillend?
Classificeren
Groeperen van dingen in categorieën op basis van specifieke kenmerken.
- Welke groepen kun je van deze dingen maken?
- Wanneer past iets (iemand) in zo'n groep?
- Wat zijn de kenmerken van de groep?
Abstraheren
Onderliggende thema of patroon in informatie ontdekken en onder woorden brengen.
- Wat is het algemene patroon dat je hier ziet?
- In welke andere situaties zie je datzelfde patroon?
Induceren (inductiefe redeneren)
Trekken van algemene conclusies uit specifieke waarnemingen op basis van observatie en analyse.
- Welke conclusies kun je trekken op basis van deze feiten of waarnemingen?
- Hoe waarschijnlijk is het dat .... zal voorkomen?
Deduceren
Toepassen van algemene principes of regels op specifieke situaties en daarover vervolgens een uitspraak doen of een conclusie trekken.
- Welke voorspelling kun je doen op basis van deze regel?
- Als ...., wat gebeurt er dan?
- Onder welke voorwaarden is dit waar?
Foutenanalyse
Opsporen van fouten in het eigen en andermans denkproces.
- Welke redeneerfouten zitten in deze informatie?
- Op welke manier misleidt deze informatie?
- Op welke manier zou de informatie wel juist zijn?
Stellingen onderbouwen
Bewijs en/of ondersteuning opbouwen voor een bewering.
- Welk argument kan als bewijs gelden voor deze uitspraak?
- Geldt deze redenering altijd?
- Zo nee, wanneer niet?
Denken over meningen, normen en waarden
In ogenschouw nemen van de eigen normen en waarden en de waarden daarachter en normen van anderen en de waarden daarachter.
- Waarom zou iemand dit goed/slecht vinden of geen mening hebben?
- Wat is de waarde achter deze mening?
- Op welke waarde is de redenering gebaseerd?
- Welke andere meningen zou je kunnen onderscheiden? Welke waarden zitten dáárachter?
Bron Leren in 5 dimensies, Robert Marzano & Wietske Miedema