In het boek Elementen van economische orde beschrijft H.J. Wagener de drie basistypen van eigendomsrecht:
[We kunnen] onderscheid maken tussen drie basistypen van eigendomsrechten, zoals deze reeds in het Romeinse recht waren gedefinieerd:
(1) Usus of het recht op gebruik van een middel
- dit betekent vooral dat men anderen kan uitsluiten van het gebruik;
- het recht op gebruik veronderstelt echter geen juridisch eigendom: een auto voor eigen gebruik kan bijvoorbeeld worden gehuurd;
- het recht om over het product te beschikken dat met de betreffende middelen kan worden voortgebracht: dit is niet vast verbonden met het recht op gebruik; in de huisindustrie maken zelfstandige arbeiders vaak gebruik van weefgetouwen die zij van de ondernemer hadden gehuurd aan wie zij ook het product moesten afstaan;
- het recht op commercieel gebruik van een middel omvat usus en usus fructus: een transportbedrijf kan een vrachtauto leasen en daarmee op de vervoersmarkt opereren, dat wil zeggen de vruchten van het gebruik, de vervoersdiensten, op de markt aanbieden;
- het recht om over de inkomsten daaruit te beschikken, welke uiteraard met vorderingen belast kunnen zijn: de loonvorderingen van de chauffeurs, de vorderingen uit het leasingcontract, de belastingvorderingen van de fiscus;
- het recht om de aard van de middelen te veranderen: bijvoorbeeld de vrachtauto anders te laten uitrusten;
- het recht om deze rechten of het eigendom in het algemeen over te dragen;
- het recht om de middelen te verbruiken: onder het systeem van arbeidserszelfbestuur en maatschappelijk eigendom had een Joegoslavisch bedrijf bijvoorbeeld niet het recht om de productiemiddelen die in het beheer van het bedrijf stonden te verbruiken, dat wil zeggen hun afschrijving achterwege te laten, en zodoende de vermogenswaarde te consumeren.
(...)
Het principal-agent-probleem
[Als] het usus, usus fructus en abusus in verschillende handen terechtkomen, dat wil zeggen als er een scheiding plaatsvindt tussen eigendom (abusus en delen van usus fructus) en zeggenschap (usus en delen van usus fructus en abusus) bepaalt de één het gebruik van de middelen, bijvoorbeeld de manager of de ambtenaar, terwijl de ander met de kosten en baten zit, bijvoorbeeld de aandeelhouder of de gemeenschap. De beslisser hoeft dan niet automatisch de gevolgen van zijn besluiten zelf te dragen. In dat geval bestaat er kans op opportunistisch gedrag ('men loopt de kantjes eraf') en sub-optimale beslissingen. Om dit te vermijden, moet de eigenaar de beslisser controleren.
Het probleem dat ontstaat wordt het principal-agent-probleem genoemd: een heer (principal) moet er voor zorgen dat zijn knecht (agent) niet zijn eigen belang nastreeft, maar de belangen van de heer behartigt. ... Het principal-agent-probleem treedt op bij iedere scheiding van eigendom en zeggenschap, of nog algemener, bij iedere opsplitsing tussen verschillende individuen van de bundel van eigendomsrechten op een productiemiddel.