De bomen en het bos
Bij het oplossen van problemen is het belangrijk om naar het geheel te kunnen kijken. ... [J]e moet in staat zijn - zoals Peter Senge in The Fiftih Discipline beschrijft - om zowel het bos als de bomen te zien: je moet genoeg afstand nemen om het gehele bos te kunnen overzien. De meeste van ons doen wel een stapje terug, maar zien dan vooral heel veel bomen. Vervolgens kiezen we uit die hoeveelheid bomen er een of twee die we verder gaan onderzoeken en proberen te veranderen. De kans dat je deze bomen zo verandert dat ze passend zijn in de rest van het bos, is klein. Voor de boom zelf heb je wellicht iets verbeterd, maar voor het bos heb je het daarmee niet per se beter gemaakt.
(...)
Vragen stellen
Om de hele ijsberg of de bomen én het bos te kunnen zien, schrijft Peter Senge in Het vijfde discipline praktijkboek, moet je vier niveaus van het probleem tegelijk zien: de gebeurtenissen, de gedragspatronen, de systemen en de mentale modellen.
Het eerste wat je moet zien, zijn de gebeurtenissen: het topje van de ijsberg of de symptomen, dat wat je direct kunt zien. ... De gedragspatronen die je moet zijn, is hoe dat wat je waarneemt zich gedraagt (niet alleen bij mensen, ook bij machines). Neemt het toe of af? Gaat het sneller of langzamer? Verandert het van kleur? Wordt het boos? En meer van zulke elementen. De systemen die je moet waarnemen op het derde niveau betreffen de manier waarop dit gedrag andere elementen beïnvloedt. En tot slot gaat het in het mentale model over de manier waarop jij naar het probleem kijkt. Dat framing-effect moet je expliciet maken.
Senge geeft in Het vijfde discipline praktijkboek tal van oefeningen waardoor je in systemen kunt gaan denken en bomen en het bos tegelijk kunt leren beschouwen. Een van deze methoden is het veel gebruikte '5 x waarom'. Ik bespreek deze methode omdat ik in de praktijk merk dat deze simpele maar nuttige methode vaak op een te makkelijke manier wordt toegepast. De aanpak is als volgt: een onderzoeker vraagt 'waarom', een bron geeft antwoord en de onderzoeker schrijft fanatiek mee; de onderzoeker vraagt vervolgens weer 'waarom' en doet dat in totaal vijf keer.
De methode is bedoeld om alles wat je rondom het probleem ziet gebeuren diep uit te vragen. Je stelt niet één keer vijf vragen, maar voor elk mogelijk symptoom vraag je 'waarom, waarom, waarom, waarom, waarom'. En je vraagt het niet aan één persoon, maar juist aan meerdere mensen.
(...)
Je moet vanuit de antwoorden op de waarom vragen echter op zoek naar het systeem. Als je het systeem kunt ontdekken, dan weet je al dat je al aardig diep in het probleem zit en dus zeer waarschijnlijk richting het aanzetpunt van het probleem gaat.
Het is allesbehalve gemakkelijk om vijf keer dezelfde vraag te stellen. het is hard werken en het zal eerder vijf uur dan vijf minuten duren om tot een goed resultaat te komen.
Bron: Het probleem met problemen, Wouter Fioole