In de beschrijvende statistiek werken we vrijwel uitsluitend met variabelen waarvan we eerst de waarden hebben bepaald. We kunnen een variabele daarom voorlopig het beste omschrijven als een geoperationaliseerd begrip: een begrip waarvan precies is aangegeven hoe het wordt gemeten. Met deze omschrijving willen we twee dingen benadrukken. In de eerste plaats dat het om kenmerken of begrippen gaat die verschillende waarden kunnen aanemen én dat bij de operationalisering precies is aangegeven hoe deze waarden moeten worden gemeten.
(...)
Als de gemeten waarde een getal is, wordt die ook wel de score van die variabele genoemd.
(...)
Variabelen worden vaak afgezet tegen hun tegenhangers: de constanten. Hiervan spreken we als een begrip binnen een bepaald onderzoek geen verandering vertoont.
Discrete en continu variabelen
Telt men het aantal graankorrels van verschillende typen korenaren, het aantal kinderen per gezin, of het aantal positieve antwoorden bij de bepaling van het belang van wiskunde, dan kan de variabele slechts gehele waarden aannemen. Het verschil tussen twee verschillende waarden van de variabele bedraagt steeds één of meer vaste eenheden (korrels, kinderen, aantal goed). Men spreekt dan van discrete variabelen. Meten we daarentegen 'lengte', dan kunnen wij ons bij het meten twee uitkomsten voorstellen die willekeurig weinig van elkaar verschillen. In zulk geval spreken we van een continue variabele. Een variabele is dus continu als de verschillen tussen twee waarden willekeurig klein kunnen worden.
Het onderscheid tussen discrete en continue variabelen duidt op het feit dat de uitkomsten tijdens het meten sprongsgewijs kunnen toenemen (bij discrete variabelen) of geleidelijk (bij continu variabelen).
Een variabele is iedere eigenschap of ieder kenmerk van een persoon, omgeving of (experimentele) situatie die van persoon tot persoon, van omgeving tot omgeving of van situatie tot situatie kan variëren. Gewicht, haarkleur, beroep, IQ en geslacht zijn variabelen, omdat zij verschillende 'waarden' kunnen aannemen wanneer verschillende personen geobserveerd worden. (...) Sommige ... kenmerken kunnen door middel van een getal worden vastgelegd: iemand heeft een gewicht van 76 kg, zijn leeftijd is 24 jaar; het percentage buitenlanders in stad A is 16%. Bij andere kenmerken is een dergelijke kwantificering niet mogelijk; hun uitkomst kan slechts door woorden worden weergegeven (zij het dat ten behoeve van computeranalyses er wel een willekeurige code aan kan worden toegekend). Iemands haarkleur is blond, zijn beroep is taxichauffeur. De psychiatrische diagnose van patiënt c is 'manisch-depresssief'.
Een eigenschap die bij waarneming een getal oplevert (zoals gewicht, lengte, levensduur van en gloeilamp) wordt een kanvariabele of random variabele of stochastische variabele of kortweg stochast genoemd. Een veelheid aan benamingen die door elkaar gebruikt worden.
De uitkomst van één concrete waarneming wordt de waarde van een variabele genoemd. Stel bijvoorbeeld dat we de duur van de ziekenhuisopname bij verschillende soorten patiënten willen onderzoeken. Onze stochast is dan het aantal dagen in het ziekenhuis. Als een bepaalde patiënt acht en een halve dag in het ziekenhuis ligt, is de waarde van de stochast 8,5. Een veelgehoorde uitdrukking is, dat de stochast hier de waarde 8,50 'aanneemt'.
Een kenmerk of eigenschap die in woorden beschreven wordt, heet een kwalitatieve variabele of attribuut. Voorbeelden zijn geslacht, haarkleur, beroep, psychiatrische diagnose. Omdat bij het waarnemen van dergelijke kenmerken vaak gebruik wordt gemaakt van een categorieënsysteem (haarkleur: blond, bruin, rood, zwart, grijs) spreekt men ook van categorische variabelen.
(...)
Het begrip variabele wordt gebruikt in tegenstelling tot een constante, waarvan de waarde nooit verandert. Een bekend voorbeeld is pi, de verhouding tussen omtrek en doorsnede van een cirkel.
Bron: